Het akkoord van Parijs heeft de wereld van olie en gas fundamenteel veranderd. Dat de verbranding van fossiele brandstoffen tot opwarming leidt weten we al decennia lang, maar het Parijse akkoord markeert een grote verandering in de bereidheid om er ook wat aan te doen. Ondanks dat alle maatregelen en ambities om opwarming tegen te gaan nog slechts een minimaal effect op de vraag naar olie hebben (een recente schatting van de vermindering van de olievraag door elektrische auto’s kwam uit op ongeveer 0,05%), beginnen ze investeringsbeslissingen en aandelenkoersen van olie- en gasproducenten te beïnvloeden.
Een lage olievraag is niet het grootste risico. Internationale oliebedrijven worden vooral gewaardeerd op basis van hun bewezen en ontwikkelde reserves. Daar hebben zij hun grote investeringen gedaan en daar komt hun cash flow de komende 10 tot 20 jaar vandaan. Deze bewezen en ontwikkelde reserves zullen zij naar verwachting volledig kunnen produceren.
Zonder enige investering neemt de productie uit deze reserves met gemiddeld ruim 8% per jaar af. Ook voor de scenario’s die wel aan Parijs voldoen neemt de olievraag bij lange na niet zo snel af. Voor Shell’s Sky scenario (beperking van de opwarming tot naar verwachting 1,8 graad) is de vraag naar olie in 2040 nog ruim 80% van de huidige vraag. Vergelijkbare scenario’s van andere instanties en bedrijven laten een range zien van ongeveer 70 tot 85%.
“Lage olieprijs is groter risico dan lage olievraag”
Ook voor dit soort scenario’s moet er dus nog steeds worden geïnvesteerd – zij het voorzichtig en met mate. Die voorzichtigheid betrachten de grote internationale oliebedrijven ook. Zij hebben er geen belang bij de toekomstige olievraag te overschatten en te investeren in nieuwe velden die niet volledig kunnen worden geproduceerd. Zij investeren dus nog wel in schalieolie (met een korte terugverdientijd) of deepwater (met een gemiddelde terugverdientijd) maar, met uitzondering van ExxonMobil, niet meer in Canadese oliezanden (met een lange terugverdientijd).
Een lage olieprijs is een groter risico. Een internationale oliemaatschappij als Shell kan slechts zo’n 10 jaar vooruit met de bewezen reserves. Saudi Aramco daarentegen kan, met het huidige productieniveau, nog zo’n 70 jaar vooruit met de bewezen reserves. Vroeger of later moeten nationale oliebedrijven als Saudi Aramco een keuze maken: zij kunnen de prijs hooghouden (door veel minder te produceren dan hun geologisch potentieel) of de hoeveelheid olie die achterblijft in de bodem minimaliseren. Beiden tegelijk zal niet lukken.
Het is mogelijk dat OPEC leden er ook op de lange termijn voor kiezen de prijs hoog te houden. Het is evenzeer mogelijk dat OPEC zijn cohesie verliest en landen als Saoedi-Arabië, Irak en Iran (met een grote onderlinge rivaliteit) elkaar vinden in een race to the bottom. De kans daarop zal groter worden als het einde van het olietijdperk dichterbij komt.
Het is een oud adagium in de olie-industrie dat volumes belangrijk zijn maar dat de olieprijs nog veel belangrijker is. Die volumes veranderen nauwelijks van jaar tot jaar terwijl de prijs met vele tientallen procenten kan variëren. Een tekort of overschot aan olie van slechts 2% kan leiden tot een verandering van de olieprijs met een factor 2. Het risico voor westerse oliebedrijven is niet zozeer een dalende olievraag maar de gevolgen die dit kan hebben voor de olieprijs.
“Het verlies van de license to operate is het grootste risico.”
Toch is naar onze inschatting het verlies van de license to operate, de maatschappelijke acceptatie van de producten en wijze van werken van de olie- en gasindustrie, een groter risico dan lagere olieprijzen. Zo hardnekkig als de vraag naar olie en gas op peil blijft, zo onstuitbaar lijkt de vermindering van de maatschappelijke acceptatie van de olie en gas industrie, althans in West Europa.
Het verlies van de license to operate kan leiden tot juridische maatregelen en politieke keuzes die voor de olie- en gasindustrie bijzonder kostbaar kunnen zijn. Daarbij kan men denken aan extra belastingen op de winst uit de productie van fossiele brandstoffen, het aansprakelijk stellen voor schade gerelateerd aan klimaatverandering of het onmogelijk maken de productie van fossiele brandstoffen in een land te continueren. De kans op dit soort maatregelen zal de komende tijd, nu de gevolgen van klimaatverandering snel duidelijker en pijnlijker beginnen te worden, toenemen.
Nederland lijkt hierbij een voorloper rol te vervullen. Exploreren naar nieuwe velden is hier de facto vrijwel onmogelijk geworden. Het totaalpakket aan geologie, belastingen en regulering is nu bijzonder onaantrekkelijk geworden in vergelijking met het Verenigd Koninkrijk of Noorwegen. De nieuwe mijnwet brengt een grote hoeveelheid extra werk met zich mee om vergunningen voor nieuwe boringen of velden te verlenen. De hoeveelheid ambtenaren die bij het ministerie van economische zaken (EZK) hieraan werken is substantieel verminderd en de achterstand in het verlenen van vergunningen is tot record hoogte gestegen. Het maakt het functioneren van de olie- en gas industrie in Nederland op den duur onmogelijk.
“Voortzetten gaswinning niet meer acceptabel”
In een recent uitgekomen paper (Groningen gas: the loss of a social license to operate) bij het Haags Centrum voor Strategische Studies (HCSS) reconstrueren wij wat er aan de beslissing tot het stopzetten van de gasproductie in Groningen vooraf ging vanuit geologisch, financieel en maatschappelijk oogpunt. Tegen een achtergrond van een verlies aan maatschappelijke acceptatie brachten een omkering van de bewijslast en de toepassing van een relatief strikte norm voor veiligheid (ongeacht het grote economische belang van Groningen gas) een grote toename van de kosten met zich mee (die voor een groot deel door operator NAM werden gedragen). Electoraal viel een lange termijn voortzetting van de Groningen gas productie niet meer te verdedigen; met name niet in combinatie met de herverdeling van kosten en baten tussen staat en NAM die noodzakelijk was om de NAM te bewegen tot een voortzetting van de productie.
Een analyse van kosten en baten speelde nauwelijks meer een rol. Met de 500 miljard kubieke meter gas die nu in de grond blijft, loopt de overheid vele tientallen miljarden euro mis. De hogere import van Russisch gas in Europa, in combinatie met de 30% hogere bijdrage aan klimaatverandering door Russisch gas, doen op dit moment alle vooruitgang door een toename van de Nederlandse elektriciteit uit zon en wind vele malen teniet.
Als de maatschappelijke acceptatie verdwenen is, kan dat einde oefening betekenen voor de olie- en gasindustrie in een land, ongeacht de consequenties voor financiën en klimaat.