Overal waar men er in geslaagd is de coronapandemie in te tomen, wordt weer naar de toekomst gekeken. Hoe snel kunnen de economie en het sociale leven zich herstellen en hoe zal dit herstel eruit zien? Streven we bij dit herstel naar een hervatting van pre-corona economie, of pakken we gelijk door en stellen we duurzaamheidseisen aan bedrijven en sectoren die overheidssteun ontvangen? Welke instrumenten moeten daarvoor ingezet worden? En wat zijn de consequenties daarvan in economisch, sociaal, politiek en ethisch opzicht? En wat betekent dat voor de energievoorziening? Dat zijn ingewikkelde vragen.
Natuurlijk wordt die discussie overal langs de gebruikelijke lijnen van idealisme, ideologie en belangen gevoerd. Sectoren, activiteiten en regio’s die het pre-corona goed deden, doen hun uiterste best om dat patroon nu weer zo snel mogelijk voort te kunnen zetten. Dat stuit in sommige sectoren wel op problemen als het gaat om hun internationale waardeketen, want in grote delen van de wereld tiert corona nog welig. Het is ook maar de vraag of we het pre-coronapatroon weer op willen pikken, kijkend naar het streven van duurzaamheid en leefbaarheid. Is steun hier dan gerechtvaardigd? En zo ja, onder welke voorwaarden en op welke manier.
“Het is de vraag of we het pre-coronapatroon weer op willen pikken, kijkend naar het streven van duurzaamheid en leefbaarheid”
Ook zijn er sectoren en activiteiten die het pre-corona ook al moeilijk hadden, en door de lockdown stil kwamen te liggen en richting de afgrond geduwd werden. Hier wordt gewezen op werkgelegenheid en hun sociale functie als argumenten om hen te laten overleven. Bij werkgelegenheid is het dan de vraag of er nieuwe activiteiten mogelijk zijn die wel duurzame welvaart kunnen genereren. Bij het sociale aspect, gaat het om het behouden van voldoende commerciële en culturele voorzieningen en ook over de bereikbaarheid van gebieden. Ondersteuning van deze activiteiten vergt een afweging welke maatschappelijke waarden echt van belang zijn, en hoe die op duurzame wijze ingevuld kunnen worden. Deze afweging is overigens constant aan de orde, ook zonder corona.
Vervolgens hebben we zaken van publiek belang als onderwijs, gezondheidszorg, openbaar en privaat vervoer, sport, en bijvoorbeeld het vastleggen van transacties bij de notaris, waarvoor tijdens de crisis allerlei meer of minder effectieve oplossingen voor de dienstverlening gevonden zijn. In welke mate zullen die oplossingen gehandhaafd kunnen blijven, als ze bijdragen aan een duurzamere maatschappij?
En dan zijn er natuurlijk de sociale media, communicatieplatforms, supermarkten, online shopping en pakjesbezorgers, de watersport, tuincentra en bouwmarkten die voluit profiteren van corona, omdat ze oplossingen bieden voor zowel de beperkingen als de mogelijkheden die voortvloeien uit de lockdown. Hier is de vraag in hoeverre de sterke groei van dit soort activiteiten zal beklijven in de toekomst, maar ook in hoeverre dat bijdraagt aan leefbaarheid en duurzaamheid.
Duidelijk is dat de lockdown de afgelopen maanden van grote invloed is geweest op de schaal en de organisatie van activiteiten in deze vier zeer sterk verschillende groepen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat de geleidelijke en gedeeltelijke ontsluiting van het sociale leven ook weer allerlei verschuivingen te zien zal geven. We hebben hier te maken met een sociaaleconomisch experiment dat zijn weerga niet kent. En daarvan zouden we gebruik moeten maken om te leren met het oog op de energietransitie! Hoe zijn de corona-aanpassingen door bedrijven, organisaties en individuen van invloed op hun economisch en sociaal gedrag en hun energiegebruik?
“Hoe zijn de Corona-aanpassingen van invloed op het economisch en sociaal gedrag en het energiegebruik?”
Weegt het minder reizen van werknemers, scholieren en studenten van en naar hun werkplek op tegen de explosieve toename van het gebruik van allerlei online faciliteiten en stroomvretende datacenters? Wat is de impact op het verbruik van stroom, benzine en diesel in het vervoer? Zien we andere, meer gespreide, patronen in het laden van elektrische auto’s? En het huishoudelijk stroomgebruik? Maar ook, wat betekent dat voor de kwaliteit, de betrokkenheid en de productiviteit van die werknemers en voor het onderwijs, en voor de toegankelijkheid van het vervoer?
In welke mate verhoudt het energieverbruik van ons regelmatige bezoek aan supermarkten, met al hun just-in-time bevoorrading en koeling, zich tot een systeem waarbij we dat vervangen door bezorgers die online bestelde boodschappen direct vanuit distributiecentra aan de voordeur afleveren?
Een andere belangrijke verandering zou zijn dat waardeketens zich verkorten, omdat de detailhandel het zich niet kan permitteren om afhankelijk te zijn van de groothandel en producenten in landen die van het ene op het andere moment gesloten kunnen. Zal dat tot meer transport leiden, door de afname van schaalvoordelen, of juist tot minder? En met welke transportmiddelen zal dat plaatsvinden?
Dit zijn zo maar een paar vragen die me te binnen schieten. Er zijn er veel meer. Vragen waarop we tot nog toe slechts konden antwoorden door middel modellen met allerlei veronderstellingen. Het zou waardevol zijn om te kijken wat voor empirische inzichten we nu kunnen oogsten aan de hand van een serieuze analyse van de patronen die zich nu daadwerkelijk voordoen in onze eigen maatschappij. Misschien een klusje voor het PBL of TNO en een NWO programma?