In een van mijn eerste columns voor Energiepodium vergeleek ik het aanpakken van antropogene klimaatverandering met een project. Projecten hebben een begin en een eind: Daartussen bevinden zich welomschreven uitvoeringsstappen die elk, mits op tijd voltooid, onherroepelijk aan het eind tot realisatie van de doelstelling, in dit geval een klimaatneutrale energievoorziening, zou moeten leiden. Ter illustratie beschreef ik een zogeheten turnaround op een groot petrochemisch complex. Eens in de zoveel jaar gaan daar de installaties gedurende ongeveer zes weken uit bedrijf voor groot onderhoud. In die periode moeten alle onderdelen worden gereinigd en zo nodig gerepareerd. Dit zijn heidense klussen die miljoenen kosten en waarvoor honderden vaklui worden ingeschakeld, die de turnaround binnen budget, op tijd en niet te vergeten veilig tot een goed einde moeten brengen. Om dat voor elkaar te krijgen, wordt het project in allerlei deeltaken opgeknipt, die ook weer stipt volgens planning en budget dienen te worden uitgevoerd. Elke dag wordt de stand van zaken beoordeeld en waar nodig bijgestuurd. Kortom, projectmanagement volgens het boekje.
Zoals iedereen weet die zich erin heeft verdiept, werkt het helaas zo niet in de energietransitie. In de verste verte niet zelfs. En dat komt niet zozeer door de complexiteit van het proces – turnarounds zijn ook uitermate ingewikkeld – maar door het karakter van het op te lossen vraagstuk. Klimaatverandering is wat in de Engelstalige wetenschappelijke literatuur een wicked problem wordt genoemd. Waarom noemen de Angelsaksen dit type probleem kwaadaardig? Het simpelste antwoord hierop is dat voor elk deelprobleem diverse, uiteenlopende oplossingen denkbaar zijn die elkaar niet zelden in de weg zitten en elke oplossing een of meer nieuwe problemen kan veroorzaken. De Nederlandse v(h)ertaling van wicked problem, ongestructureerd probleem, vat dit goed samen. Daardoor is het totale vraagstuk moeilijk of in het uiterste geval zelfs niet oplosbaar. Dit stelt beleidsmakers, bestuurders en uitvoerders telkens weer voor duivelse dus kwaadaardige dilemma’s. Wie naar voorbeelden hiervan zoekt, hoeft niet ver te kijken. Een maandje krantlezen volstaat.
“Hoe kun je nu centrales die op een fossiele brandstof draaien als duurzaam betitelen?”
Wat hebben we recentelijk zoal meegemaakt? Een bloemlezing.
In Brussel kwam de Europese Commissie met een lijst van energiebronnen en -dragers die in de energietransitie voor subsidie in aanmerking komen, de zogeheten taxonomie van duurzame activiteiten. Dit classificatiesysteem is opgezet, zo meldt de Commissie op haar website, om de klimaat- en energiedoelen voor 2030 te halen en de ambities van de Europese Green Deal waar te maken. Goed initiatief zou je zeggen, ware het niet dat in het eerste voorstel gascentrales waren opgenomen. Dit om landen tegemoet te komen die voor hun stroomvoorziening nog sterk afhankelijk zijn van kolen; denk aan Polen maar ook aan Duitsland.
Dit was uiteraard tegen het zere been van iedereen die gelooft dat klimaatverandering de moeder aller crises is: milieuorganisaties en hun geestverwanten in de politiek. Hoe kun je nu centrales die op een fossiele brandstof draaien als duurzaam betitelen? Erger, hoe halen ze het in hun hoofd om die met belastinggeld te willen subsidiëren? Daarmee span je het subsidiepaard toch achter de klimaatwagen?
We raken hier aan een opvatting die ik ook al eens eerder op Energiepodium heb verdedigd: Dat je in de energietransitie de duivel soms onbijbels moet uitdrijven met Beëlzebub. Aardgas is een transitiebrandstof, zoals tegenwoordig zelfs in groene kringen wordt erkend. Zodra een kolencentrale wordt vervangen door een gascentrale levert dat qua emissies direct enorme winst op, doordat de CO2-voetafdruk van aardgas veel kleiner is dan die van kolen (om van bruinkool nog maar te zwijgen). Daarmee kunnen landen die nu nog door de grootschalige inzet van kolencentrales onderaan de duurzaamheidslijstjes bungelen, op korte termijn hun CO2-emissies substantieel verlagen.
“Vrijwel elke voorgestelde klimaatmaatregel veroorzaakt een nieuw probleem, niet zelden omdat belangen heftig botsen”
Wat tegenstanders van deze redenering daar tegenin brengen, is het lock-in-argument. Door te investeren in gascentrales zou je de afhankelijkheid van aardgas verlengen, iets wat primair om klimaat- en daarnaast om geopolitieke redenen ongewenst is. Daar komt in dit geval de brede afkeer van de Poolse oerconservatieve regering bij, die de EU uitsluitend als melkkoe waardeert en er geen been in ziet om Europese regels te overtreden en uitspraken van het Europees Hof over de onwettigheid daarvan te negeren.
De tekst loopt hieronder door.Deze argumenten snijden hout maar bewijzen tegelijk dat klimaatverandering daadwerkelijk een wicked problem is. Het alternatief, die kolencentrales gewoon laten staan, is immers geen optie voor wie klimaatverandering ernstig neemt. De kans dat dit toch gebeurt, is niettemin vrij groot als Polen en vergelijkbare EU-lidstaten geen steun krijgen bij de ontmanteling. Dus wat te doen? De Europese Commissie, geschrokken van alle commotie, heeft de gascentrales voorlopig uit de taxonomie verwijderd. Men komt er later op terug.
Dichter bij huis staan we voor vergelijkbare dilemma’s. Vrijwel elke voorgestelde klimaatmaatregel veroorzaakt een nieuw probleem, niet zelden omdat belangen heftig botsen. De voorbeelden liggen voor het oprapen. Amsterdamse D66- en Groen Links-stemmers die tot sardonisch genoegen van de Telegraaf geen windmolens voor hun deur willen. Shell en ExxonMobil die tot afgrijzen van Milieudefensie en co. financiële steun van de overheid krijgen om te investeren in de onderzeese opslag van CO2 in lege gasvelden, omdat ze er anders – want te duur – niet aan beginnen. Stroomproducenten die biomassa, waarvan de duurzaamheid ter discussie staat, met steun van de overheid inzetten als alternatief voor kolen. Bewoners van woonwijken die op kosten en stang worden gejaagd, omdat ze mogelijk gedwongen worden om hun gasketel en radiatoren te verruilen voor een veel duurder elektrisch verwarmingssysteem, enzovoort, enzoverder.
“In 2050 zal onze energievoorziening vergeleken met de huidige onherkenbaar zijn”
Opmerkelijk was ook een recent rapport van het Internationaal Energie Agentschap, waarin onder (veel) meer werd geconcludeerd dat olieconcerns moeten stoppen met het zoeken naar en investeren in nieuwe olie- en gasbronnen. Op zich geen onlogische gevolgtrekking gezien de in Parijs gemaakte afspraak om de gemiddelde temperatuurstijging tot 2050 beneden de anderhalve graad te houden. Stel dat de grote Europese en Amerikaanse olieconcerns, die overigens verhoudingsgewijs maar een klein deel van de mondiale olie- en gasvoorraden bezitten en exploiteren, dat inderdaad zouden doen en stel dat door corrupte autocraten geleide oorden als Rusland, Saoedi-Arabië, Venezuela en al die andere staten die economisch eenzijdig aangewezen zijn op olie- en gaswinning dit goede voorbeeld braaf zouden volgen? Betekent dit dat de vraag in gelijke mate afneemt? Datzelfde IEA voorziet ondanks de gestaag vorderende verduurzaming een nog decennia voortdurende afhankelijkheid van fossiele brandstoffen, vooral in opkomende economieën. Elke eerstejaars student economie kan voorrekenen wat er gebeurt als de productie achterblijft bij de vraag: prijzen die door het dak gaan. Dat zou uitermate slecht nieuws zijn, vooral voor de vele arme landen die niet over olie- en gasvoorraden beschikken.
Het recente vonnis van de Nederlandse rechter in de zaak die Milieudefensie tegen Shell had aangespannen, past in hetzelfde stramien. Op het eerste gezicht is de aan het concern opgelegde verplichting wereldwijd netto 45 procent minder broeikasgassen uit te stoten niet onlogisch. De vervuiler betaalt, nietwaar? Maatregelen tegen individuele bedrijven om hun voetafdruk te verkleinen zullen echter weinig uithalen of zelfs – zie boven – nieuwe problemen creëren als de vraag naar fossiele energie niet evenredig daalt met het aanbod. Helaas hebben noch de Nederlandse rechter, noch Shell daar invloed op. Daar is internationale samenwerking voor nodig. En die gaat er, voorspel ik, niet snel komen.
Dus wat te doen? Moeten we, als we toch al te laat zijn om klimaatverandering een halt toe te roepen, dan maar, zoals Maarten van Rossem onlangs in een podcast snedig opmerkte, met een fles jenever in de tuin gaan zitten, geduldig afwachtend totdat het water tot onze knieën staat? Het antwoord is nee, natuurlijk niet. De lezer zal het wellicht verbazen na al het voorgaande, maar ik ben optimistisch over de kansen om de negatieve klimaattrend uiteindelijk te keren. Dat heeft te maken met een unieke kwaliteit van de mensheid die te vaak wordt veronachtzaamd, namelijk het vermogen om zich aan te passen en steeds efficiëntere en effectievere technologie te ontwikkelen en toe te passen. In 2050 zal onze energievoorziening vergeleken met de huidige onherkenbaar zijn. Fossiele brandstoffen zullen (vrijwel) van het toneel zijn verdwenen, doordat ze de concurrentieslag met deels nog onbekende duurzame alternatieven allang hebben verloren. Mensen eten volop vleesvervangers die niet meer van echt vlees zijn te onderscheiden. Ze rijden en vliegen op duurzame energiedragers. De economie is nagenoeg circulair. Kwetsbare gemeenschappen hebben de middelen om zich beter te wapenen tegen natuurrampen.
“De mensheid heeft een unieke kwaliteit: het vermogen zich aan te passen”
Tot die tijd verloopt de energietransitie moeizaam, met vallen en opstaan. De kloof tussen beleid en uitvoering zal niet snel worden gedicht. Doelen worden systematisch niet gehaald. Klimaatverandering dwingt ons tot forse, kostbare adaptatiemaatregelen. Maar als we de ogen op de bal houden, pragmatisch blijven, accepteren dat niet elke maatregel meteen 100% zuiver op de groene ‘graad’ kan zijn en het enorme technologische potentieel volop benutten, dan kunnen we dit wicked problem eronder krijgen. Dat staat voor mij vast.