Coby van der Linde over de geopolitieke gevolgen van de veranderende olievraag
Het weekend leesvoer is altijd divers van samenstelling. Om maandagochtend bij het koffieapparaat niet meteen op achterstand te staan heb ik net als velen dit weekend het McKinsey rapport over energietransitie in Nederland gelezen. Het rapport geeft weer iets meer handen en voeten aan recente rapporten, waaronder Rijk zonder CO2 van de RLI van vorig jaar en het energierapport 2016, hoe in 2050 tot een reductie van minimaal 80% CO2-uitstoot te komen. Daar zal het laatste rapport nog niet over geschreven zijn. Het gaat immers om een lange periode en een forse verandering van het energiesysteem. In de energieliteratuur wordt gesproken van een energietransitie als ongeveer een derde van het energiesysteem is veranderd of omgeschakeld. Het proces waarin we nu zitten omvat dus bijna het equivalent van drie energietransities. Dat klinkt enerzijds als een onmogelijke opgave, maar anderzijds geeft dat de mogelijkheid om het ook als drie processen te zien, die in de tijd en soort van inspanning verschillend zijn. Dat kan leiden tot een focus in wat we nu wel kunnen starten en wat noodzakelijkerwijs wat langer duurt totdat technologie, nieuwe organisatiestructuren en productiemiddelen meer tot wasdom zijn gekomen. Nederland verwijt zichzelf achter te lopen, maar mijn oma zei altijd: hardlopers zijn doodlopers. Momenteel worden in Nederland belangrijke technische, organisatorische en sociale innovaties toegevoegd aan nieuwe energie technologieën, die de integratie in het energiesysteem vergemakkelijken en de kosten beheersbaarder maken. Maar terug naar McKinsey.
Rijnlands transitiemodel
Wat mij opvalt in het McKinsey rapport is dat het leest alsof de markt als coördinerend principe wordt ingeruild voor een door de overheid geregisseerde transitie. Er wordt immers gesteld dat de investeringen in het energiesysteem gebaseerd moeten zijn op langere termijn economische waarden. Een pleitbezorg voor een soort van Rijnlands economisch model voor energie dus. Hoe dat precies moet in een omgeving van een Anglo-Saksisch korte termijn economie is nog gissen. Wat is, bijvoorbeeld, de invloed op ons huidige denken over transitie van de lage rentestanden? Het is dan ook een denkpapier. Maar ik vermoed dat het betekent wat we allemaal al lang weten (en ervaren): energie is, na een kort uitstapje naar de ‘markt', weer teruggekeerd in de boezem van de overheid. En voor de meer seniore energielui onder ons, het is eigenlijk altijd zo geweest. Kort door bocht zou je kunnen zeggen dat in het intermezzo van liberalisering, de overheid de risico's van het bezitten van de traditionele energieproductiemiddelen met succes heeft geprivatiseerd (op een paar opstandige provincies na), om vervolgens in te zetten op een heel andere inrichting van de energiesector en bijbehorend productiepark. Als het vooraf zo is bedacht, is het geniaal.
““Waar sommigen dus dromen van geopolitieke rust als de import-afhankelijkheid van olie wordt verminderd, zegt Bordoff in zijn column dat eerst het omgekeerde zal gebeuren””
Geen eiland
Het denkpapier van McKinsey richt zich op alleen op Nederland. Dat is al een lastige exercitie omdat Nederland onderdeel is van de EU interne energiemarkt, maar het is eigenlijk nog ingewikkelder omdat grote delen van de Nederlandse energie-economie geïntegreerd in de internationale energiemarkten. De effecten van de introductie van nieuwe energie technologieën in allerlei landen, maar ook toenemende energie-efficiënte heeft niet alleen binnenlandse gevolgen. Om bij het leesvoer te blijven, in de stapel ‘nog niet aan toe gekomen' vond ik in de Wall Street Journal van 13 september jongstleden een column van Jason Bordoff, directeur van het Center on Global Energy Policy van Columbia University. Hij schrijft over de mogelijke geopolitieke gevolgen van de piekvraag naar olie. Het haakt eigenlijk in op het onderwerp van het McKinsey rapport. Er zijn ook buitenlandse gevolgen van de optelsom van transitieprocessen die overal plaats vinden. Deze kunnen voor een trendverandering in de vraag naar olie (maar ook kolen en gas) zorgen. Eerst zal de vraag naar olie in bepaalde landen stagneren en later krimpen. Afhankelijk van welke economieën deze ontwikkeling doormaken, verandert het lange termijn toekomstperspectief van olieproducerende landen. Het wordt vooral een spel van stagnerende en krimpende vraag naar bepaalde olieproducten in vooral eerst OECD-landen en nieuwe vraag elders. Blijft er een slechts een bescheiden jaarlijks groeiplusje over dan heeft dat gevolgen voor het lange termijn oliebeleid van producerende landen. Bordoff laat een rijtje aan producerende landen passeren waar de politieke stabiliteit ernstig aangetast zal worden bij het krimpen van de olie-inkomsten. Waar sommigen dus dromen van geopolitieke rust als de import-afhankelijkheid van olie wordt verminderd, zegt Bordoff in zijn column dat eerst het omgekeerde zal gebeuren, dus veel geopolitieke instabiliteit door de grote afhankelijkheid van olie-inkomsten en de hardnekkige monocultuur van veel van de olie-economieën. Deze monocultuur, en dat vergeten we heel vaak in het geopolitieke discours, is tot stand gekomen door jarenlang flink druk te zetten op producerende landen dat ze vooral voldoende moesten investeren zodat wij, de OECD-landen, altijd konden beschikken over een betaalbare en betrouwbare energievoorziening. En daar komt McKinsey en Bordoff wat mij betreft samen, de energietransitie moet ook gevolgen hebben voor de invulling van de internationale energiebetrekkingen. Dus niet alleen sleutelen aan het Nederlandse eiland, maar bruggen bouwen. Want een energietransitie die als gevolg van gebrekkige internationale samenwerking gepaard zou gaan met grote geopolitieke instabiliteit past niet in de lange termijn waarden van het klimaatbeleid. Er is dus werk aan de winkel.
Coby van der Linde is directeur van het Clingendael International Energy Programme (CIEP)