Jan Paul van Soest: "Het verschil tussen burgers en consumenten wordt slecht begrepen"
Van de 15 stellingen die ik uit 30 jaar duurzaam destilleerde, leverde stelling 11,
"Van
consumenten hoeven we niets te verwachten" de pittigste reacties op. Van
100 procent eens tot fundamenteel oneens. Ik raakte blijkbaar een snaar.
De kern is het dikwijls slecht begrepen onderscheid tussen de burger en de
consument. Die begrippen worden voortdurend door elkaar heen gebruikt. Ten
onrechte. De burger handelt maatschappelijk,
in de samenleving, de consument handelt economisch,
op de marktplaats. Prof. Herman van Gunsteren legde de verschillende rollen
briljant uit in de WRR-studie Eigentijds
Burgerschap (1992).
Ik ben burger als ik mijn stem uitbreng, actief ben in een maatschappelijke
organisatie of in mijn wijk, de krant lees of een ingezonden artikel instuur,
of de toestand in de wereld bespreek met de buurman.
Ik ben consument als ik boodschappen doe, me verplaats, een nieuwe mobiele
telefoon koop en de oude afdank, op vakantie ga, de verwarming hoger zet en het
licht aan doe, kortom als ik - zoals de economische definitie luidt - mijn
behoeften bevredig, gegeven de schaarste van middelen. Waarom zal de consument
geen rol van betekenis spelen bij verduurzaming? In essentie omdat de consument
die zijn (haar) eigen voorkeuren heeft, zich geconfronteerd ziet met prijzen
die - als het goed is - de relatieve schaarste weerspiegelen, en dan zijn
afweging maakt. "Als het goed is" - maar het is niet goed: de prijzen
weerspiegelen de schaarste namelijk niet correct: de schade die productie en
consumptie veroorzaken, zoals klimaatverandering of verlies aan biodiversiteit,
zit niet of nauwelijks in de prijzen.
Als consument kan ik aan de prijs van een product alleen aflezen wat de kosten
in engere zin zijn, maar niet de afgewentelde kosten. De prijs van een
mobieltje waarin het erts coltan uit Congo is verwerkt omvat niet de
slachtoffers van conflicten en vervuiling rond een coltan-mijn, noch de
achteruitgang van een lokale gorillapopulatie, noch de bijdrage aan
klimaatverandering en de schade daarvan door het fossiele energiegebruik van de
coltan-keten.
Wie als consument wil verduurzamen, zou om te beginnen van alle goederen en diensten de planetaire voetafdruk moeten weten,
zou bij de aanschaf het duurzamere alternatief ter beschikking moeten hebben,
én tenslotte bereid moeten zijn die betere alternatieven te kopen in de
wetenschap dat je zelf als een van de weinigen meebetaalt aan het redden van de
gorilla en het stabiel houden van het holoceenklimaat, terwijl de hele wereld
daarvan de vruchten plukt.
Het is natuurlijk onmogelijk van elk product en elke dienst de voetafdruk te
kennen. En als die drempel al niet limiterend is, dan is de tweede dat wel: uit
tal van onderzoeken blijkt dat maar een zeer klein gedeelte van de consumenten,
het Max Havelaar-segment, zich altruïstisch of in termen van het prisoner's
dilemma coöperatief opstelt.
De aardwetenschappen
leren dat om met enig fatsoen over duurzaam, houdbaar, continueerbaar te kunnen
spreken, de druk op natuur en milieu met een factor 10 of meer zal moeten
afnemen. Gegeven de twee enorme drempels, is het onvoorstelbaar dat consumenten
wezenlijk bijdragen aan verduurzaming.
Toch verandert er wat. Met name lucht en water zijn schoner geworden. Benzine
werd loodvrij. Bloed-coltan uit Congo in mobieltjes werd deels ingeruild voor
coltan met een keurige appellation d'origine contrôlée. Groene stroom raakte in
zwang.
Vrijwel steeds zat niet de consument maar de burger achter de verandering, met
verschillende middelen: via protesten en acties gericht tegen een bedrijf of
branche, soms tijdelijk via de consumentenrol een boycot tot het bedrijf
beterschap belooft, soms via stemgedrag, soms support van organisaties of via
handtekeningenacties, of brieven aan politici, wat al niet. Vrijwillig of
gedwongen ontstaat dan een nieuwe norm, waarmee een klein stukje
internalisering van maatschappelijke kosten vorm krijgt.
Makkelijk: als de prijzen de echte schaarste
weergeven, dan hoeft de consument
niet eens meer in de winkel of bij zijn stopcontact na te denken. Bedrijven met
hun professionele creativiteit zoeken, geprikkeld door reële prijzen, vanzelf
wel mogelijkheden om de gewenste goederen en diensten met een factor 10 of zo
minder milieubelasting te leveren. En consumenten, geconfronteerd met echte
prijzen, passen dan vanzelf hun leefstijl en energiegebruik en -soort aan de
nieuwe prijsverhoudingen aan.
Dat moet toch een heerlijk perspectief zijn, medeburger? Een paar keer flink je
burgerschap uitleven, echte duurzame prijzen realiseren, en daarna nooit meer
gezanik aan je kop over de keuzes die je als consument maakt? Waarom houden we
dan zo graag vast aan de illusie van de duurzame consument?
Jan Paul van Soest
Partner, De Gemeynt
Volg Energiepodium op Twitter: @energiepodium