Ik ben aan de Oostzee, in noord-Duitsland. Vlak aan het strand, op een plek waar ik niemand ken. Zo vind ik afzondering, één van de gereedschappen van de schrijver. ’s Ochtends met pen en papier op het strand, ’s middags in de koelte van mijn flat, ’s avonds andermaal op het strand. Tussen het werken door zwem ik in zee, tussen zeewier, kwallen, af en toe een vis. Het water is zo koud dat mijn lichaam verstart. Je zintuigen nemen niet altijd waar dat de Aarde opwarmt.
Vroeger dacht ik dat mensen daarom blijven vliegen en vlees eten. Maar nu weet ik dat mensen ook kunnen nadenken, dat ze de gevolgen nu al vermoeden, dat ze daarom snelwegen blokkeren, zelfs als ze geen activist zijn maar buschauffeur of grootvader of actrice. En dus voel ik niet met mijn huid, maar weet ik met mijn verstand dat opwarmend water het zeeleven en onze economie verandert.
“De haringen hervinden de koelte die zij begeren, maar dan wel in buitenlandse wateren”
Ik ben in het westen van de Oostzee, verscholen achter Denemarken. Kijk ik naar open zee, dan verbeeld ik mij havens in Polen, Zweden, Finland, van waaruit vissersboten vertrekken om haring en sprot te vangen, zalm en kabeljauw. 500 duizend ton vis mogen zij dit jaar van de Europese Commissie vangen. Meer niet, om te voorkomen dat de zeeën leegraken. Ik eet zo’n visje zelf ook, op een broodje in de jachthaven, voor ik weer naar huis ga en verder schrijf. Ik ben dat mijn leven lang gewend. Vis is altijd voorhanden. Maar nu de oceanen opwarmen, kan dat veranderen.
Kabeljauw houdt bijvoorbeeld van de koele wateren rond Zweden en Finland. Maar de Oostzee is één van de snelste opwarmende zeeën. En dus trekken ze verder noordwaarts, om het warmere water te ontvluchten en koel water te hervinden. Maar noordwaarts stuiten ze op land, want daar stopt de Oostzee. En dus kunnen ze de opwarmende wateren niet ontvluchten. Kabeljauwpopulaties verkleinen daardoor in aantal. De vissen die aan mijn kust zwemmen, migreren ook noordwaarts. Haringen bijvoorbeeld, en Duitse vissers vangen er veel van. De haringen hervinden de koelte die zij begeren, maar dan wel in buitenlandse wateren. Sterker nog, in de Exclusieve Economische Zone van andere landen, waar Duitse vissers ze in principe niet meer mogen vangen.
“Zo raakt de opwarming van de aarde aan de boterham van de vissers en de vis op ons brood”
In delen van de Oostzee zwemmen nog zo weinig haringen dat vissers in de problemen komen. Ze vangen en verdienen te weinig. Zo raakt de opwarming van de aarde aan de boterham van de vissers en de vis op ons brood. Ook zuidelijker in Europa warmen de zeeën op. Sommige Duitse vissers merken dat sardines, zeebaars en makreel zich aan de koudere en brakkere Oostzee aanpassen. Of dat betekent dat alle vissers simpelweg evenveel tonnen van een andere soort kunnen vangen, weet ik niet.
De Oostzee is een brakke zee, waardoor vissen die van zout water houden het er niet zo goed doen. Er valt steeds meer regen, waardoor het zoutgehalte verder afneemt. Dat maakt het nog moeilijker. En in 1990 zwommen er drie keer zoveel haringen in de Oostzee als nu. Er zijn zuurstofloze zones waar vissen sterven. Er is meer verzuring. Sommige wetenschappers zien de Oostzee als voorland van oceanen elders. Ik sluit niet uit dat we het tij keren, dat we vis voor onze zeeën en ons eten weten te behouden. Ik hoop het zo, want het smaakt me zo goed, haring op brood, in de jachthaven, op een zomeravond.
Eten van Moeder Natuur, in plaats van een fabriek, dat is het goede leven.