Joris Wijnhoven over de dilemma's waar wind op zee ‘groene clubs' als Greenpeace voor stelt
Greenpeace is groot geworden op zee. De strijd tegen de jacht op walvissen of het dumpen van kernafval behoren tot het standaardrepertoire in de beeldvorming over onze organisatie. De zorg voor zeenatuur en een gezond visbestand staan nog steeds hoog op de prioriteitenlijst. Tegelijkertijd realiseren we ons als geen ander dat we onze zeeën, en zeker de Noordzee, hard nodig zullen hebben in de strijd tegen klimaatverandering. Dat vraagt ook in onze kringen om tot dusverre ongekende geestelijke souplesse.
Om schone energie van windmolens te kunnen oogsten, volstaat de ruimte op land in de verste verte niet. Oktober vorig jaar publiceerde ECN en PBL een rapport over de opties voor onze energievoorziening in 2050. In een van de gepresenteerde scenario's wordt uitgegaan van niet minder dan 75 GW wind op zee. 75.000 MW dus, zeker zesduizend joekels van molens. De algehele verwachting en wens is dat we heel veel extra stroom gaan nodig hebben voor verkeer, het verwarmen van onze huizen, elektrificatie van de industrie en groene waterstof. Omdat alternatieve bronnen als biomassa schaars zijn, kernenergie ongewenst en CO2-opslag ongewis, zou dit scenario met loeiveel offshore wind wel eens dicht bij de realiteit kunnen liggen.
Het staat als een paal boven water (okay, flauwe woordspeling) dat de bouw van zoveel windmolens op zee impact gaat hebben op de natuur, nog even los van de inmiddels beslechte discussie hoe erg het is dat je ooit een turbine ziet vanaf de kust. Laten we de dieren even langslopen. Zeezoogdieren als bruinvissen hebben vooral last van het heien van funderingspalen. Daar wordt al rekening mee gehouden door dat niet te doen in hun ‘broedseizoen'. Vissen lijken windparken wel te waarderen, vooral omdat er geen sleepnetvisserij is toegestaan. Vleermuizen zijn een probleem, omdat die bij tijd en wijle de grote oversteek wagen. Naar zich laat aanzien gelukkig niet al te vaak, zodat er mogelijk op te anticiperen valt door molens stil te zetten. Idem voor trekvogels. Het grootste probleem lijkt vogels te zijn in wiens habitat windparken gebouwd worden. Hoe gaan die reageren? Passen ze zich aan en weten ze de wieken te mijden? Gaan ze elders uit ontbijten? Of vormt energieopwek op industriële schaal daadwerkelijk een bedreiging voor een vogelsoort op zo'n plek?
“Er zijn onvoldoende reële alternatieven”
Vooropgesteld: we weten het niet precies. Nederland bouwde tot dusverre vier windmolenparken op zee (van in totaal nog geen 1000 MW), waar nu volop ervaring wordt opgedaan met het in kaart brengen van de impact op vogels. Vooralsnog ziet het er naar uit dat de ene vogel er beter raad mee weet dan de andere. Aalscholvers drogen er met plezier hun verenpak, maar onduidelijk is of minder fortuinlijke soorten als de kleine mantelmeeuw de wieken weten te ontwijken.
Dat is een probleem. Moreel, omdat je liever niet wil dat vogels aan mootjes gaan, laat staan dat hele soorten onder druk komen te staan. Maar ook juridisch, omdat de Vogel- en Habitatrichtlijn dat niet toestaat. Die schrijft, even kort door de bocht, voor dat elk land zorg heeft voor het voortbestaan van unieke beesten en planten. Je mag niet zomaar economische activiteiten toestaan die dat bedreigen. Soms wordt de draak gestoken met dat principe, bijvoorbeeld waar het gaat om zeggekorfslak of kokerworm, maar eigenlijk is het een kwestie van beschaving. Je wil immers ook graag dat ze in Kenia voor hun olifanten zorgen. Wij hebben nu eenmaal andere flora en fauna te beschermen.
Maar de zaak ligt gecompliceerder. Plant en dier, zeer zeker ook op zee, worden immers ook bedreigd door klimaatverandering. Als we daar niks aan doen, bijvoorbeeld door fossiele energie in te ruilen voor schone, zullen oceanen verzuren, wat een negatief effect heeft op het zeeleven. En het afsmelten van zee-ijs op Antarctica heeft effect op de levenscyclus van krill, de basis van de voedselketen daar.
Dat alles stelt ons groene clubs (maar eigenlijk ieder weldenkend mens) voor stevige dilemma's. De bouw van windparken heeft effect op onze natuur. Maar niks doen óók, want dan schrijdt klimaatverandering voort. Bovendien zijn er onvoldoende reële alternatieven. De enkele constatering dat de wetgeving ter bescherming van natuur de verdere uitbouw van wind op zee onmogelijk maakt, kunnen we ons niet permitteren. Dat stelt ons voor de lastige vraag hoe we hieruit komen. Dat wordt een pakket. Onderzoek. Molens stil zetten bij vogel- en vleermuizentrek. Eisen stellen aan heilawaai. Molens bouwen in de natuur, maar dan wel vissers weren uit windparken. Nieuwe gebieden creëren waar vogels rustig kunnen foerageren, als bestaande gronden verloren gaan. Méér natuur beschermen dan de luttele twee of drie procent van nu. Zo'n benadering vraagt ook in onze kringen om tot dusverre ongekende geestelijke souplesse.
Joris Wijnhoven is Campagneleider Klimaat en Energie bij Greenpeace Nederland.
Op Twitter is hij actief onder @JorisW_GP