Zoeken

De Lage Landen aan de Zee

De aanpak van een nieuw klimaatpakket, dat in juni door de Europese Commissie wordt gepresenteerd, is volgens Pieter Boot een mooie gelegenheid voor meer samenwerking tussen België en Nederland.

Er was eens een tijd, niet zo heel lang geleden, dat de Lage Landen aan de Noordzee een ongedeeld geheel vormden. Maar daar is het op een bepaald moment niet goed mee gegaan. Vooral doordat het ene deel van het land, het Franstalige katholieke zuiden, zich te zeer achtergesteld voelde bij het andere, het Hollandstalige protestantse noorden. Daarin hadden de zuiderlingen wel een punt. En dus ging vanaf 1832/1839 ieder zijns weegs.

Een kleine twee eeuwen later staan de beide landen voor de aanzienlijke taak hun energievoorziening opnieuw vorm te geven. Omwille van het tegengaan van klimaatverandering. Daar hebben ze vanwege hun gedeelde positie aan de Noordzee, met de bijbehorende zeehavens en petrochemische industrie, ook wel een belang bij. Opgeteld vormen ze een middelgroot Europees land: de helft van het aantal inwoners van Italië, of halverwege tussen Roemenië en Polen. Dus op zichzelf niet zo heel bijzonder: 6,5% van het aantal inwoners in de EU. Bijzonder is eerder hoe twee zo dicht bij elkaar gelegen landen, met haast eenzelfde omvang en ligging, zo verschillend kunnen omgaan met hun energievoorziening. In beide landen wordt veel gepraat over hoe dat nu moet, vooral over gas en kernenergie, alhoewel het aandeel olie er vooralsnog als brand- en grondstof het hoogst is. Maar verder? Laten we het eens nader bekijken. Juist door de onderlinge vergelijking valt mogelijk wat te leren. Hier spreekt overigens een noorderling.

“Bestuurders uit het noordelijke land dromen van nieuwe kerncentrales”

In het ene land, het zuidelijke, bestaat een lange traditie van fors gebruik van kernenergie. Er staan liefst zeven kerncentrales. Per jaar wordt er meer dan 100 miljoen euro aan kernenergie-onderzoek besteed. Maar de kerncentrales in het land gaan stapsgewijs dicht. Er bestaat al sinds 2003 wetgeving – waarvan onderdelen werden aangepast toen het tijdstip dichterbij kwam – dat ze vóór 2025 gesloten moeten zijn, omdat ze dan te oud zijn. Momenteel zorgen die voor meer dan een derde van de elektriciteitsproductie. Het land weet niet heel goed hoe die wegvallende productie dan opgevangen moet worden, maar eind 2021 moet dat duidelijk zijn. Er wordt nu gedacht aan een subsidie – een ‘capaciteitsremuneratiemechanisme’ genoemd – voor het ter beschikking stellen van capaciteit in de elektriciteitsmarkt. Waarschijnlijke gegadigden daarvoor zijn windmolenparken, batterijparken, maar toch vooral vijf nog te bouwen gascentrales. De emissies in de industrie en de elektriciteitsvoorziening zullen daardoor in de periode 2020 tot 2030 naar eigen raming met 16 Mton toenemen, dat is 15% van de totale emissies van het land. De exploitant van de kerncentrales lijkt zich erbij neergelegd te hebben dat een levensduurverlenging ook van de minst oude centrales – die dateren uit 1985 – er niet meer in zit.

Het andere land, het noordelijke, heeft één kleine kerncentrale – 8% in omvang vergeleken met het vermogen van de zeven centrales in het zuidelijke land – die in 2033 dichtgaat. Er is in het noordelijke land echter plotsklaps een grote belangstelling voor de bouw van nieuwe kerncentrales. Bestuurders uit dit land dromen ervan. Ook verschillende politieke partijen zijn er zeer in geïnteresseerd. Hoe de realisatie van die centrales zou moeten, is een kwestie van later zorg. Veel onderzoek aan kernenergie vindt er in dit land niet plaats: de financiële omvang ervan is een tiende van die bij de zuiderburen. Er staan in dit land wel veel moderne gascentrales, waarvan een enkele graag direct aan de markt van het buurland zou willen leveren. De verantwoordelijke noordelijke liberale minister is daar niet voor.

“In het zuidelijke land vindt men gasverwarming in huishoudens juist heel modern”

Een verschil is er ook in de verwarming van gebouwen in de twee landen. In het noordelijke is deze sinds de jaren ‘60 gebaseerd op aardgas dat in eigen land gewonnen wordt. Het land was daar heel lang erg trots op en de overheid van het land heeft er veel aan verdiend. Maar de winning werd door bodemdaling en aardbevingen minder populair en nu moet het gas steeds meer geïmporteerd worden. Het aandeel belastingen in de gasprijs voor kleinverbruikers is er het hoogst van Europa, 55%. Maar omdat het land ‘van het aardgas af wil’ vindt de overheid dat nog niet genoeg. De gasbelasting moet verder omhoog.

In het zuiden vindt men gasverwarming in huishoudens juist heel modern. In grote delen van het land stoken huizen nog op vervuilende huisbrandolie. Men is er huiverig om hoge belastingen op verwarming te heffen. De belasting op gasstook voor kleinverbruikers is er maar 22% en de gasprijs voor kleinverbruikers is er de helft van die in het noordelijke land. Ook op de vervuilende huisbrandolie – die even vervuilend is als dieselolie in auto’s, waarop een hoge belasting wordt geheven – is de belasting er laag. De beide landen zijn het overigens met elkaar eens dat het verstandig is voor de grote industrie veel lagere prijzen te rekenen dan voor de gewone man of vrouw.

“Beide landen zijn warm voorstander van ambitieus Europees klimaatbeleid”

Beide landen zijn lid van de Europese Unie en een warm voorstander van ambitieus Europees klimaatbeleid. De huidige ambitie is om in 2050 de broeikasgasemissies ten opzichte van 1990 tot 95% te reduceren. Maar de manier waarop ze hier bestuurlijk mee omgaan verschilt nogal in de beide landen. In het zuiden heeft men het daar erg moeilijk mee, want het land heeft maar liefst vier overheidsbesturen die allemaal iets anders willen. In elk van die besturen domineren andere politieke partijen, die een zeer verschillend wereldbeeld hebben. Een nationale ambitie voor de reductie van totale broeikasgasemissies in 2030 kan het land eigenlijk niet formuleren. Dat vindt men ook niet nodig, want een groot deel van die ambitie wordt gerealiseerd door Europees beleid, dus waarom zou je daar een eigen doel voor hebben? Maar de opgave die Europa hen voor de gebouwde omgeving, het transport en de landbouw heeft gesteld is er wel verdeeld. De ambitie voor de hoofdstad Brussel is er het hoogst. Dat wil deze broeikasgasemissies in 2030 bijna 40% verminderen ten opzichte van 1990. De ambitie van Vlaanderen, het rijkste landsdeel met de meeste mogelijkheden, is een stuk lager: 32,6% reductie vindt men daar ‘ambitieus, haalbaar en betaalbaar’. Bij de noorderburen is er wel een overkoepelend beleidsdoel: of dat door Europees of nationaal beleid behaald moet worden, en of die elkaar al of niet in de weg zitten, speelt in dit land geen rol. Er is een akkoord over de reductie van alle broeikasgasemissies in het hele land en vrijwel alle politieke partijen stellen dat ze dit willen halen, of ruim willen halen.

Bij elkaar zouden de Lage Landen aan de Noordzee een middelgroot Europees land vormen met veel mogelijkheden tot een samenhangend energie- en industriebeleid. Ze trekken nu bijna 200 jaar gescheiden op, wat grote verschillen in het klimaat- en energiebeleid heeft opgeleverd. Het zou nuttig zijn als ze onderling de gemaakte keuzes uitwisselen en vergelijken, en daarbij meer gebruik maken van elkaars sterke punten. De aanpak van een nieuw klimaatpakket, dat in juni door de Europese Commissie wordt gepresenteerd, is daarvoor een mooie gelegenheid.