Juist in een tijd waarin miljardenbeslissingen over de energietransitie genomen móeten worden, plaatst Nederland zichzelf op het achterplan ten opzichte van zijn buurlanden. Neem de renteaftrek: in de Europese richtlijn staat dat bedrijven rente mogen aftrekken tot 30 % van hun EBITDA (winst vóór rente, belasting, afschrijvingen). Renteaftrek helpt doordat de rentekosten van een project de belastbare winst verlagen, waardoor minder vennootschapsbelasting hoeft te worden betaald. In 2022 verlaagde Nederland die ruimte plotseling naar 20 %, in een periode waarin de rente erg laag was. Groot protest bleef toen uit maar nadat de rente begon te stijgen begonnen partijen zich te beklagen. Het vorige kabinet herstelde de verlaging deels, naar 24,5 %, maar het verschil met 30 % blijft groot zeker nu de rentelasten fors zijn opgelopen. Voor kapitaalintensieve projecten betekent het: hogere financieringskosten, slechtere projectwaarderingen, minder haalbaarheid. Ter vergelijking: Duitsland, België en het VK hanteren de 30 %-norm en daarmee gunstigere voorwaarden.
Hetzelfde patroon zien we bij afschrijvingen. In veel landen mogen bedrijven een groot deel van hun investering direct, of versneld, afschrijven - dat geeft financiële ruimte op het moment dat je investeert, niet pas verspreid over jaren. Sinds 1 april 2023 kent het VK zelfs een systeem van full expensing, waarbij bedrijven in veel gevallen de volledige investering in installaties en machines in het eerste jaar mogen afschrijven. Niet alle landen hebben even gunstige regelingen als in het VK maar bieden wel vrijwel allemaal meer ruimte dan Nederland. In Nederland was er in 2023 een tijdelijke regel, de Tijdelijke Willekeurige Afschrijving, die inhoudelijk goed in elkaar zat en ruimte gaf om 50% vervroegd af te schrijven. Maar die kwam te laat (als een verrassing), verdween te snel (weg na één jaar) en bood bedrijven daarmee weinig zekerheid of handelingsperspectief. Momenteel moeten bedrijven hier lineair afschrijven.
“Waar onze buren fiscale ruimte scheppen, houden wij de knip op de portemonnee. Een klassiek voorbeeld van penny wise, pound foolish”
Ook bij de investeringsaftrekken is het beeld karig. Een investeringsaftrek werkt eenvoudig: een deel van de investering mag extra van de winst worden afgetrokken, waardoor de belastingdruk daalt en projecten financieel aantrekkelijker worden. De Nederlandse Energie Investeringsaftrek (EIA) is op zichzelf een sterk instrument: met een extra aftrek van 40% maken kleinere duurzame investeringen merkbaar verschil in de belastingdruk. Voor een bedrijf dat bijvoorbeeld €10 miljoen in energiezuinige installaties stopt, kan de EIA een belastingvoordeel van zo’n €1 miljoen opleveren. Dat is substantieel en helpt ondernemers om de stap te zetten.
Maar bij grote projecten wringt het. Het plafond per onderneming ligt op €151 miljoen per jaar. Dat betekent dat bij een project van €1 miljard – denk aan een elektrolyse park of een windpark op zee – slechts een zesde van de investering onder de EIA valt. Het maximale voordeel komt dan uit op rond de €15 miljoen.
Vergelijk dat met onze buurlanden:
- In Duitsland geldt sinds 2024 een investeringspremie van 15% op klimaat- en digitaliseringsinvesteringen, tot een grondslag van €200 miljoen. Een project van een miljard levert daar direct €30 miljoen voordeel op.
- In Frankrijk lopen de plafonds voor de groene belastingkredieten op tot €350 miljoen per onderneming. Tegen een gangbaar tarief van 30% betekent dat een voordeel van ruim €100 miljoen voor een groot project.
- In België kan vanaf 2025 de thematische investeringsaftrek van 30–40% zonder harde plafonds worden toegepast. Bij een miljardproject betekent dat een voordeel van €100–150 miljoen, afhankelijk van het aftrekpercentage.
Het resultaat: waar onze buren fiscale ruimte scheppen, houden wij de knip op de portemonnee. Een klassiek voorbeeld van ‘penny wise, pound foolish.’
“De rode Brusselse draad: creëer meer fiscale ruimte voor investeringen. Deze draad heeft Den Haag nog niet bereikt”
Dat contrasteert scherp met de toon uit Brussel. In september 2024 presenteerde Mario Draghi zijn rapport The Future of European Competitiveness. Zijn boodschap was helder: Europa moet jaarlijks €750–800 miljard extra investeren om concurrerend te blijven. Daarvoor moeten de kapitaalkosten omlaag en moeten fiscale instrumenten worden ingezet om private investeringen sneller los te maken.
De Europese Commissie heeft dat vertaald naar concretere, maar nog steeds vrij vage, plannen. De Clean Industrial Deal (2025) legt de nadruk op investeringszekerheid en vraagt lidstaten expliciet om hun fiscale systemen te verruimen voor de vraagzijde zoals elektrificatie van de industrie. Het Affordable Energy Action Plan (2025) doet hetzelfde voor de productiekant: zonder forse investeringen in hernieuwbare productie en infrastructuur kan de Europese industrie niet concurreren. De rode Brusselse draad: creëer meer fiscale ruimte voor investeringen. Deze draad heeft Den Haag nog niet bereikt.
De maatregelen die nodig zijn, zijn overzichtelijk. Het terugbrengen van de renteaftrek naar 30 % kost de staat naar mijn schatting minder dan een miljard euro per jaar. Het verdubbelen van de budgetten voor de EIA en MIA – nu samen ongeveer 650 miljoen euro – zou de plafonds al flink kunnen verruimen. Versnelde afschrijving is vooral een verschuiving in de tijd: de staat ontvangt de belasting later, maar niet noodzakelijk minder.
Dit zijn geen astronomische bedragen, zeker niet afgezet tegen de honderden miljarden die de transitie de komende decennia vergt. Sterker nog, zulke prikkels trekken juist meer investeringen aan en leveren daarmee op termijn ook extra belastinginkomsten op. Het is dus nog maar de vraag of dit de overheid netto geld kost.
“Toch zien we nergens voorstellen die de drempels voor investeringen daadwerkelijk verlagen. Het fiscale fundament onder de transitie blijft buiten beeld”
In de verkiezingsprogramma’s wordt het belang van een goed investeringsklimaat vaak genoemd en soms zelfs nadrukkelijk erkend. Maar echte oplossingen om dat fiscale klimaat te versterken blijven achterwege. Er wordt gesproken over voorspelbare regels, over het belang van zekerheid en over de noodzaak van verduurzaming. Toch zien we nergens voorstellen die de drempels voor investeringen daadwerkelijk verlagen. Het fiscale fundament onder de transitie blijft buiten beeld.
En dat terwijl de ingrepen die wél verschil maken niet ingewikkeld zijn. We hoeven geen nieuwe instrumenten uit te vinden, maar slechts bestaande regelingen slimmer en voorspelbaarder te maken. Renteaftrek terug naar 30%, versnelde afschrijving structureel mogelijk maken, en de EIA en MIA zo opschalen dat ook grote projecten er gebruik van kunnen maken. Het zijn eenvoudige keuzes die Nederland weer aantrekkelijk maken als investeringsland.
Fiscaal beleid klinkt misschien technisch, maar is cruciaal in een transitie die leunt op kapitaalintensieve investeringen. Draghi wees er nadrukkelijk op, Brussel vraagt erom, onze buurlanden doen het. Nederland niet. De vraag op de aankomende coalitietafel is daarom simpel: trekken we Nederland fiscaal bij? Of laten we de investeringen – en daarmee onze klimaatdoelstellingen – vertrekken?