Heleen de Coninck: "Rapporten klimaatpanel VN hebben
steeds minder invloed op beleid"
Drie zaken die zijn blijven liggen in het rapport of de samenvatting zijn relevant om te noemen. Ten eerste de rol van consumptie en regionale verdeling. In het onderliggende rapport is veel informatie te vinden over de rol van de opkomende economieën in Azië, aangevoerd door China. Bijvoorbeeld over hun toenemende bijdrage aan broeikasgasemissies, maar ook dat die toename voor een fors gedeelte toe te schrijven is aan de het bevredigen van de nog altijd stijgende consumptie in de industrielanden in Europa en Noord-Amerika. Als je de broeikasgasuitstoot zou toebedelen niet aan de plek waar producten worden geproduceerd maar aan de plek waar ze worden geconsumeerd, dan zien we een minder harde stijging van broeikasgasuitstoot in de ontwikkelingslanden en een toenemende uitstoot in Noord-Amerika en Europa. Dit lijkt een uitermate beleidsrelevante conclusie. Maar de uiteindelijke versie van de beleidssamenvatting heeft de figuren die dat zonneklaar maakten niet opgenomen, en iedere referentie naar historische en regionale verantwoordelijkheid voor broeikasgasemissies is er uit verdwenen.
““Sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt te weinig meegenomen””
Ten tweede het
sociaalwetenschappelijk onderzoek. Waar het derde en vierde assessment rapport
vooral rapporten van ingenieurs en in beperkte mate economen waren, is het
vijfde duidelijk overgenomen door de economische wetenschap. Waar het echt niet
anders kon, omdat mensen nu eenmaal niet altijd als economisch rationele wezens
handelen, werd een gedragseconoom ingezet. Sociologen en sociaal psychologen
speelden een marginale rol in het auteursteam. Vraagstukken rondom politieke
constellaties en transities die een samenspel van actoren vereisen worden in de
samenvatting grotendeels genegeerd. Het onderliggende rapport zegt er wel iets
over, in de beginnende hoofdstukken die de rest van het rapport hadden moeten
inkaderen. Echter, dit soort processen zijn niet uit te rekenen met de modellen
die we hebben en dus wagen kwantitatief ingestelde economen en techneuten, die
oververtegenwoordigd zijn in zowel het auteursteam als in de
regeringsvertegenwoordigers in de goedkeuringsvergadering, zich er liever niet
aan. Beleidsrelevant kwalitatief sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt
daarmee te weinig meegenomen - een gemiste kans.
Ten derde heeft de samenvatting beperkte toegevoegde waarde over hoe de
politieke patstelling in de internationale klimaatonderhandelingen kan worden
doorbroken. Hier is het natuurlijk voorzichtig varen, omdat het IPCC niet
beleidsvoorschrijvend mag zijn. Maar er had meer in gezeten. Er is wel degelijk
literatuur over nieuwe arrangementen voor internationaal klimaatbeleid. Wat het
huidige hoofdstuk doet is vooral rapporteren wat er al gebeurt op het internationale
vlak, en de samenvatting volstaat met algemeenheden als "Effective mitigation
will not be achieved if individual agents advance their own interests
independently". Ja, voor deze tragedy of
the commons heeft Elinor Ostrom in 2009 de Nobelprijs voor de Economie al gekregen.
Oftewel: dit weten we al een hele tijd.
In de afgelopen acht maanden heeft het IPCC haar drie rapporten goedgekeurd.
Het rapport van Werkgroep I, over de natuurwetenschappelijke basis, haalde weer
meer studies aan die suggereren dat de broeikasgasuitstoot door menselijk
handelen invloed heeft op het klimaat. Op de tussenliggende klimaatconferentie,
COP19 in Warschau, had het rapport echter nauwelijks effect op het
urgentiegevoel. Het rapport van Werkgroep II, over de impacts van
klimaatverandering en hoe ons daaraan aan te passen, rapporteerde een wetenschappelijke
inhaalslag over waar die klimaatverandering toe kan leiden. Of de samenvatting
nu alarmistisch te noemen is of niet, het rapport geeft daar waardevolle
informatie, vooral op regionaal niveau.
Wat draagt Werkgroep III (over mitigatie of het tegengaan van
klimaatverandering) bij dat we in 2007, bij het verschijnen van het Vierde
Assessment Rapport, nog niet wisten? Zeker, een actualisering in ons beeld van
emissies; het vorige rapport ging tot 2004 en nu weten we dat de emissies
tussen 2000 en 2010 sneller zijn gestegen dan de decennia daarvoor, ondanks het
klimaatbeleid dat overal ter wereld wordt uitgevoerd. En de conclusie dat het
nog altijd kan: binnen de tijdens COP16 in Cancun afgesproken
tweegradendoelstelling blijven, als we nu heel hard aan het werk gaan. En het
rapport is er redelijk in geslaagd niet beleidsvoorschrijvend te worden.
We zijn dus weer aan een boel dingen herinnerd. Maar het rapport zelf gaat niet
in op een aantal nieuwe inzichten. Daarbij biedt de beleidssamenvatting weinig
waarmee landen, steden, onderhandelaars
voor een nieuw klimaatverdrag en andere actoren nu echt aan de slag
kunnen. Misschien is dat niet wat een literatuursamenvatting kan doen, maar het
lijkt er wel op dat nieuwe IPCC-rapporten er iedere keer weer een stukje minder
in slagen om beleidsrelevant te zijn en daarmee invloed te hebben op hoe
klimaatbeleid wordt gevoerd. Een organisatie als het IPCC, met een
internationale basis en veel autoriteit, en waar wetenschappelijke kwaliteit
hoog in het vaandel staat, willen we zeker niet kwijt. Maar wellicht is het
toch tijd om de vorm van literatuurassessment van het IPCC onder het licht te houden.
Heleen de Coninck, universiteit
hoofddocent bij het Institute for Science, Innovation and Society (ISIS) aan de
Radboud Universiteit Nijmegen. Was auteur in hoofdstuk 5 (trends and drivers of
emissions) van het Vijfde Assessment Rapport van IPCC Werkgroep III over
klimaatmitigatie. Werkte van 2003 tot en met 2005 als scientific officer voor
de Technical Support Unit van IPCC Werkgroep III (toen onderdeel van het RIVM).