In een kritisch onderzoek naar het Programma Aardgasvrije Wijken concludeert de Algemene Rekenkamer dat te hoge verwachtingen zijn gewekt. Volgens het onderzoek zou het programma in de huidige vorm onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen om wijken aardgasvrij te maken. Het zijn grote woorden, die maar zeer ten dele worden waargemaakt. De kritiek richt zich op de verschuiving in doelen, de noodzaak van de subsidies en het gebrek aan monitoring.
De Rekenkamer stelt dat het oorspronkelijke doel van het programma was om in 100 proeftuinen 50.000 woningen aardgasvrij te maken, maar dat dit later is aangepast. Het belangrijkste doel van het programma werd om te leren over het aardgasvrij maken van wijken. Echt overtuigend is de kritiek niet als we kijken naar het lijstje doelen en de resultaten die de Algemene Rekenkamer grotendeels al in 2018 in heeft aangetroffen:
- 100 proeftuinen laten uitvoeren, waarbij ten minste 500 woningen aardgasvrij worden gemaakt
- inzicht verwerven in de condities die nodig zijn om de gekozen aanpak elders toe te passen en op te schalen tot circa 200.000 woningen en gebouwen per jaar;
- leren over een ‘effectieve, inclusieve en opschaalbare aanpak’, over het samen met stakeholders van het aardgas afkoppelen van woningen en over de inrichting van de wijkaanpak;
- een ‘kosteneffectieve grootschalige aanpak’ bereiken (BZK, 2019d), die op een kostenefficiënte manier bijdraagt aan de CO2-reductie (BZK, 2018c)
In haar reactie op deze kritiek constateert de minister dan ook terecht dat de leerdoelstelling altijd de meest prominente plek binnen het Programma heeft gehad en dat dit ook consequent aan de Tweede Kamer is gecommuniceerd.
“Participatie gaat bij het aardgasvrij maken een stuk verder dan de gebruikelijke inspraak”
De meest curieuze kritiek van de Rekenkamer is de bewering dat de plannen van de gemeenten mogelijk ook zouden zijn doorgegaan zonder de bijdrage van het ministerie van BZK. Er zou sprake zijn van ‘geld zoekt plan’. De realiteit is dat het overgrote deel van de huidige proeftuinen er ondanks de 8.000 euro proeftuinsubsidie per woning nog niet in is geslaagd om een acceptabele, laat staan aantrekkelijke propositie voor te leggen aan de bewoners in de proeftuinwijken. Ook bleek het nodig om de proeftuinen extra geld te geven omdat de uitvoeringskosten enorm bleken te zijn onderschat. Met haar bewering ‘geld zoekt plan’ laat de Rekenkamer vooral blijken dat ze niet goed heeft begrepen wat de echte problemen zijn van het streven om wijken aardgasvrij te maken: het ontbreken van een aantrekkelijke business case, onvoldoende inzicht in de uitvoeringskosten, het wettelijk kader dat nog niet op orde is en -misschien wel het belangrijkste - onvoldoende bereidheid en financiële ruimte bij een deel van de eigenaar-bewoners om te investeren in een aardgasvrije woning. Daarbij kan worden gezegd dat de Rekenkamer er terecht op wijst dat het de eigenaren van woningen en andere gebouwen zijn die deze daadwerkelijk aardgasvrij maken. Participatie gaat bij dit onderwerp een stuk verder dan de gebruikelijke inspraak.
Het Programma Aardgasvrije Wijken moet leiden tot ‘een vliegwiel, zodat gemeenten samen met de betrokken partijen op een steeds grotere schaal in staat zijn te starten met een wijkgerichte aanpak’. De Rekenkamer constateert dat niet duidelijk is wat dat vliegwiel is en uit welke concrete maatregelen het bestaat. In aansluiting daarop constateert ze dat niet concreet is wie er moet leren, wat er geleerd moet worden en hoe. Ze constateert dat de minister 7 leerthema’s hanteert, maar dit zijn brede thema’s zoals ‘regie en organisatie’, zonder een concreet leerdoel of een leervraag. Ook stelt ze vast dat de belangrijkste gebruikte termen (zoals aardgasvrij, budgetneutraal, kostendekkend, inclusief) niet zijn gedefinieerd, wat ertoe leidt dat de minister ook zelf niet kan vaststellen of haar doelen zijn behaald. En ze merkt op dat een verplichte uniforme informatievoorziening ontbreekt bij de proeftuinen, die inzicht in de voortgang op landelijk niveau mogelijk maakt.
Dit zijn zinnige punten en dat geldt ook voor de aanbeveling de doelen en leervragen van de verschillende betrokken partijen te concretiseren en te starten met de monitoring opzetten van de kwantitatieve resultaten. Het zijn echter ook precies de punten die aan de orde zullen komen in het plan voor monitoring en evaluatie van het programma, dat de minister de Tweede Kamer al heeft toegezegd en dat voor de zomer dit jaar verschijnt. Kortom, een storm in een glas water.