Zoeken

Vleermuizen en na-isolatie: rem op warmtetransitie of nieuwe reden voor een buurtgerichte aanpak

Auteur

Sible Schöne

Op 4 oktober heeft het ministerie van BZK een brief aan de Kamer gestuurd met daarin een tijdelijke oplossing voor woningeigenaren om spouwmuren en daken vogel- en vleermuisvriendelijk te kunnen isoleren. Deze oplossing roept een groot aantal vragen op bij gemeenten en isolatiebedrijven, stelt Sible Schöne. “Het besluit heeft – op papier - grote gevolgen voor de gebiedsgerichte aanpak, omdat het ministerie stelt dat de komende drie jaar jaarlijks maximaal 5–7% van de particuliere woningen in een CBS buurt mag worden geïsoleerd.”

De nieuwe aanpak is nodig omdat de Raad van State in augustus oordeelde dat de provincie Utrecht een isolatiebedrijf terecht een dwangsom had opgelegd, omdat dit zich niets aantrok van de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Deze bestaat al sinds de invoering van de Europese Habitatrichtlijn uit 1992, de Flora-en faunawet in 2002 en de daaropvolgende Wet natuurbescherming uit 2017. Dankzij het optreden van de provincie Utrecht en deze uitspraak, gaat er na al die jaren nu echt iets gebeuren aan de praktijk dat vogels en vleermuizen op grote schaal hun woongelegenheid kwijtraken.

De tijdelijke oplossing – die ook ontwikkeld is door de provincie Utrecht – geldt voor de komende drie jaar. Ze komt erop neer dat woningeigenaren moeten kiezen (1) voor een bedrijf dat natuurvriendelijk isoleert en (2) nagaat of de gemeente waarin de woning staat al een ontheffing heeft ingevoerd op basis van een ‘soortenmanagementplan’ (SMP) of het onderzoek voor een dergelijk plan is gestart (pre-SMP). Zo’n onderzoek duurt al snel twee jaar. Ook geldt er, zoals gezegd, een jaarlijks maximum van 5-7% van de woningvoorraad per CBS-buurt waarvoor deze werkwijze van toepassing is. De tijdelijke oplossing geldt alleen voor woningeigenaren. Woningcorporaties en VVE’s moeten zelf een soortenmanagementplan op laten stellen.

“De tijdelijke oplossing geldt voor spouwmuren en daken”

Bedrijven kunnen claimen dat ze “natuurvriendelijk isoleren” als de betrokken medewerkers er een cursus voor hebben gevolgd. Verder moet het bedrijf verklaren dat er bij de werkzaamheden geen dieren worden gedood en er alternatieve verblijfplaatsen komen als er door het na-isoleren oorspronkelijke verblijfplaatsen van de beschermde dieren verdwijnen. Bovendien moet bij de werkzaamheden de natuurkalender worden gevolgd. Dit laatste betekent dat er niet geïsoleerd kan worden in het broedseizoen van gebouwbewonende vogels (mussen en gierzwaluwen) en in de kraamperiode van gebouwbewonende vleermuizen. Voordat er in de winterperiode geïsoleerd kan worden dient het huis vrij van vleermuizen (“natuurvrij”) gemaakt te worden (na augustus zijn de gierzwaluwen al naar Afrika en mussen broeden niet meer). Wat de natuurkalender in de praktijk betekent, is nog onderwerp van onderhandeling tussen het ministerie, het Interprovinciaal Overleg en de isolatiebedrijven.

De tijdelijke oplossing geldt voor spouwmuren en daken. De Kamerbrief van BZK stelt dat naar verwachting bij de vervanging van ramen en/of kozijnen beschermde soorten daarvan geen nadelige effecten ondervinden, tenzij het kozijn aan een open spouwmuur grenst (waar in de zomer vleermuizen kunnen verblijven). In dat geval moet de natuurkalender worden gevolgd. En het vervangen van ramen op de bovenverdieping mag volgens BZK alleen buiten het broedseizoen van de beschermde vogels (die nesten in of onder het dak kunnen hebben).

Op dit moment hebben ongeveer 20 gemeenten de gewenste ontheffing voor woningeigenaren ingevoerd. Zij beschikken over een soortenmanagementplan voor de vleermuis of zijn ermee gestart. In de andere gemeenten mogen volgens deze richtlijn dus geen spouwmuren worden geïsoleerd. In deze gemeenten moet voor elk project afzonderlijk eerst natuuronderzoek worden gedaan en een compensatieplan voor de beschermde diersoorten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de provincie.

“Wat zijn voor een particulier de extra kosten voor natuurvriendelijk isoleren”

Klimaatstichting HIER heeft op 4 oktober een webinar voor gemeenten gehouden over bovenstaande aanpak. De gekozen aanpak bleek vooral heel veel vragen op te roepen. Een paar voorbeelden ter illustratie:

De tekst gaat hieronder verder.

Zoals gezegd stelt de Kamerbrief dat er een maximum percentage tussen de 5-7% per jaar van de woningvoorraad per CBS-buurt geldt waarvoor deze tijdelijke werkwijze van toepassing is. Dit wordt onderbouwd met de uitspraak “De trend van het aantal daadwerkelijk geïsoleerde woningen blijft hier overigens altijd onder. Dit is daarom vooral een stok achter de deur”. Dit besluit staat echter haaks op de gebiedsgerichte aanpak, programmalijn 1 van het Beleidsprogramma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving van het Ministerie van BZK. Deze aanpak is van cruciaal belang voor het slagen van de warmtetransitie, omdat alle aardgasvrije oplossingen een gebiedsgerichte aanpak vragen. Doel van de gebiedsgerichte aanpak is om gebieden (wijken, buurten, dorpen) in een periode van ongeveer 8 jaar aardgasvrij te maken. Het isoleren van alle woningen in deze periode is hierbij cruciaal, zowel voor de aanleg van een middentemperatuur warmtenet, als voor een all electric oplossing. Als je maximaal 5–7% van de woningen in een wijk mag isoleren, red je het natuurlijk nooit.

“Hoe gaat het eigenlijk met de vleermuis, het enige vliegende zoogdier ter wereld?”

Hoe gaat het eigenlijk met de vleermuis, het enige vliegende zoogdier ter wereld? Tot halverwege de 20ste eeuw zijn in heel West-Europa en ook in Nederland veel vleermuissoorten met 99% achteruitgegaan, onder andere vanwege het gebruik van DDT en andere bestrijdingsmiddelen. Sinds midden jaren ’80 is sprake van beschermingsmaatregelen, waardoor de vleermuizen nu terug zijn op ca 50% van de aantallen van vóór WOII. Drie van de twintig soorten in Nederland zijn echter verdwenen en door de renovatie en isolatiemaatregelen in de laatste 20 jaar zijn diverse zeldzamere soorten weer 10-30% achteruitgegaan.

De meest voorkomende vleermuis in woningen is de gewone dwergvleermuis, afmeting mus. Deze leeft vooral in spouwmuren. De vrouwtjes leven in de kraamtijd in kraamkolonies van mei tot juli. De mannetjes, juvenielen en vrouwtjes na de kraamtijd leven solitair of in kleine aantallen, in zomerverblijven. In Groningen werden 23 kraamkolonies en 176 zomerverblijven opgespoord. Zeventig procent van de verblijven zitten in huizen gebouwd tussen 1950 en 2000. Het onderzoeksbureau telde in totaal ca. 4000 gewone en (alleen solitaire) ruige dwergvleermuizen Dwergvleermuizen komen via stootvoegen de spouw binnen of via de overhangende dakpannen. Ze gebruiken ook vaak het dak als het in de spouw bij bepaald weer te warm wordt. Veel kraamkolonies verhuizen ieder jaar als geheel naar een andere spouwmuur in de buurt. Ook de locatie van de zomerverblijven wijzigen, zodat er een veelvoud van de 200 belangrijkste verblijfplaatsen in spouwen nodig is. Dwergvleermuizen overwinteren liever niet in de spouw van een slecht geïsoleerd huis, omdat deze veel te warm is. Ze zoeken massawinterverblijven op, bijvoorbeeld bij de dakrand van grote flatgebouwen.

“Bij renovatie en isolatie is maatwerk nodig om voldoende verblijven in stand te houden”

Tweede belangrijke groep zijn meervleermuizen. Deze leven in de buurt van meren, zoals in Friesland en Zuid-Holland. Ze zijn zeldzaam en kwetsbaar en zeer plaatstrouw. De vrouwtjes zitten met 100-400 in een kraamkolonie in een spouw. Aanpassing bij isolatie is super maatwerk. Het aanbrengen van zonnepanelen kan bij deze soort ook een ramp opleveren. Mannetjes verblijven weinig in Nederland. Voor de winterslaap vertrekken ze naar grotten, bunkers e.d. waar het vochtig is en net vorstvrij blijft

De derde belangrijke groep zijn laatvliegers: vleermuizen, die zo groot zijn als een spreeuw. Ze zitten bij voorkeur onder betonnen sneldekkers dakpannen uit de jaren ’70 en soortgelijke dakpannen, waar ze makkelijk onder de pannen heen en weer kunnen en vandaar ook de spouw gebruiken. Het is een kwetsbare soort. Ze zijn moeilijk te vinden en blijken met jongen en al zeer regelmatig te verhuizen. Deze daken zijn inmiddels aan vervanging toe. Moderne pannen met glazuur zijn een ramp voor deze vleermuizen. Bij renovatie en isolatie is maatwerk nodig om voldoende verblijven in stand te houden.

Het hele idee van natuurvrij isoleren komt volgens de Kamerbrief voor de vleermuizen erop neer dat zij in de periode augustus t/m oktober weg worden gejaagd uit de spouwmuren. Dit gebeurt door de opening waar ze door naar binnen komen te voorzien van flapjes, waardoor ze wel naar buiten maar niet naar binnen kunnen. Vanaf vier dagen na het aanbrengen van de flapjes kan er dan worden geïsoleerd. De afspraak is dat het isolatiebedrijf er daarbij voor zorgt dat een stuk of stukje van de spouw (tot 1 m2) van de spouw niet wordt geïsoleerd of dat (bij uitzondering) een vleermuiskastje wordt geplaatst. Voor de aanwezige mussen en gierzwaluwen geldt dat de nestplekken na afloop van het broedseizoen met borstels, schuimrubberbanen en dergelijke mogen worden afgesloten.

“Beleid zonder zorgvuldige uitvoering roept alleen maar weerstand op”

Het is onduidelijk waarom BZK een maximum percentage tussen de 5-7% per jaar heeft opgenomen in de brief. Veel logischer is het om juist te kiezen voor een wijkgerichte aanpak, waarbij voor de hele wijk eerst de aanwezigheid van gebouwbewonende vogels en vleermuizen goed in kaart wordt gebracht en in het najaar de maatregelen worden aangebracht, zodat daarna de spouwmuren en daken zouden kunnen worden geïsoleerd. Dan kan er vanaf het begin rekening gehouden wordt met de feitelijke verblijfplaatsen van de vogels en vleermuizen, zodat die met maatwerk behouden kunnen worden. Verder zou standaard een kleine ruimte voor een paar vleermuizen in de spouw gemaakt kunnen worden.

  1. De opstelling van de provincie Utrecht en de uitspraak van de Raad van State over de zorgplicht voor vleermuizen in de Wet natuurbescherming heeft de bescherming van gebouwbewonende vleermuizen en vogels eindelijk goed op de kaart gezet. Het is heel zinvol dat iedere gemeente een soortenmanagementplan voor vleermuizen, mussen en gierzwaluwen laat opstellen.
  2. Er zijn meerdere soorten vleermuizen, allemaal met hun eigen gedrag. De kennis hierover zit bij de Zoogdiervereniging en lokale vleermuisgroepen. Voor een effectieve invulling van de zorgplicht is het noodzakelijk dat gemeenten bij hun energietransitie-aanpak veel beter met deze organisaties samenwerken. Ook bij de uitwerking van de landelijke afspraken moet de zoogdiervereniging aan tafel zitten.
  3. De aanpak van het ministerie van BZK roept een groot aantal vragen op over de praktische uitvoerbaarheid en de kosten van de gekozen aanpak. Op deze vragen moet op korte termijn een antwoord komen. Beleid zonder zorgvuldige uitvoering roept alleen maar weerstand op.
  4. De richtlijn uit de Kamerbrief dat er een maximum percentage tussen de 5%-7% per jaar van de woningvoorraad per CBS-buurt geldt voor spouwmuurisolatie moet van tafel. In plaats daarvan moet juist worden ingezet op een buurtgerichte aanpak van dit probleem met betrokkenheid van vleermuisdeskundigen.
  5. Het is noodzakelijk dat woningeigenaren via een landelijke campagne worden geïnformeerd over de noodzaak vleermuisvriendelijk te isoleren. Het is belangrijk om dit op een positieve manier te doen. Dat kan door bijvoorbeeld om woningeigenaren die vleermuizen in de spouw hebben een extra subsidie te geven als zij hun woning vleermuisvrij isoleren. Dan kunnen de kolonies beschermd worden en de muren op een goede manier geïsoleerd zonder dat de bewoner daar extra kosten voor heeft.


Met dank aan Klarissa Nienhuys, secretaris stichting Vleermuizenwerkgroep Groningen

Sible Schöne

Sible Schöne is Adviseur van HIER.