Sinds kort hebben we een minister van klimaat en groene groei, Sophie Hermans. De laatste titel werd niet eerder op een ministerie geplakt, maar past wel bij een minister van VVD-signatuur. De liberalen koppelen klimaatbeleid nu eenmaal graag aan economische kansen. Nadat Mark Rutte in 2006 partijleider was geworden, zocht hij naar een aansprekend politiek thema en kwam na enige tijd uit bij ‘groen rechts’. De gedachte erachter is dat we het probleem, klimaatverandering en andere vormen van milieuverontreiniging, niet moeten proberen op te lossen met dwangmaatregelen en belastingheffingen. Die maken het bestaan er voor de gemiddelde burger (kiezer!) niet vrolijker op, dus moet de politiek zich bij voorkeur richten op het verduurzamen van het economisch systeem door middel van innovatie van producten en diensten. Zo zouden we het beste van twee werelden kunnen verenigen: economische groei en effectief klimaat- en milieubeleid. Rutte destijds: “Klimaathysterie is een trend op links. Op alle bangmakerij volgt de opdracht tot consuminderen. Genieten wordt verboden, op alles wat het leven leuk maakt, komt een belastingheffing.”
“Anders gezegd: het kapitalisme, met zijn fixatie op groei, is ongeschikt om klimaatverandering tegen te gaan”
Eenmaal premier hoorden we de partijleider er niet meer over, maar het beginsel was en bleef tot op de dag van vandaag typisch VVD. Alleen werd het ongelukkig gekozen frame groen rechts vervangen door een begrip dat nu dus zelfs in de naam van een nieuwgevormd ministerie is opgenomen.
Veel critici ter linkerzijde moeten er nog steeds niets van hebben. Groene groei, vinden zij, is een contradictio in terminis. Zij wijzen juist op de noodzaak van krimp, omdat zij overconsumptie en verspilling, aangejaagd door een onverantwoordelijk bedrijfsleven, als de grondoorzaak van onnatuurlijke klimaatverandering, milieuvervuiling en een reeks van andere maatschappelijke kwalen zien. Anders gezegd: het kapitalisme, met zijn fixatie op groei, is ongeschikt om klimaatverandering tegen te gaan.
Ze hebben ogenschijnlijk een punt. Hun kritiek op de zwarte kanten van ongebreideld kapitalisme is zonder meer terecht. De nadruk van vooral beursgenoteerde bedrijven op winstmaximalisatie op korte termijn mag prettig zijn voor aandeelhouders, maar gaat te vaak ten koste van de belangen van andere stakeholders (omwonenden, werknemers, consumenten) of de samenleving als geheel (klimaat, biodiversiteit, belastinginkomsten). Tegelijkertijd kan niemand er omheen dat dankzij het kapitalisme en de economische groei die er – dat zien de groenen goed – onlosmakelijk mee is verbonden, honderden miljoenen mensen uit de bitterste armoede zijn getild, niet alleen in het Westen maar in steeds meer landen die tot voor kort tot de Derde Wereld werden gerekend. Ontwikkelde samenlevingen zoals de onze blijven bovendien afhankelijk van economische groei. Zodra die achterblijft of zelfs verkeert in krimp, lopen de inkomsten van burgers en bedrijven terug en in het kielzog die van de overheid. Er is minder geld voor sociaal en cultureel beleid, collectieve voorzieningen en, niet te vergeten, voor technologische innovaties die we niet kunnen missen om onder andere de uitstoot van broeikasgassen te beteugelen.
“Is het concept groene groei inderdaad, zoals de ‘degrowthers’ stellen, intrinsiek tegenstrijdig?”
De keus voor een ministerie van klimaat en groene groei is in dit licht goed te begrijpen. Het lijkt een poging om de kool, economische groei, en de geit, klimaat en milieu, te sparen. Maar kan het ook? Is het concept groene groei inderdaad, zoals de ‘degrowthers’ stellen, intrinsiek tegenstrijdig?
Het is een leuk thema voor een filosofisch debat zoals onlangs in het dagblad Trouw, maar waarschijnlijk hebben we geen andere keus dan proberen groei en groen te combineren. In ons deel van de wereld betekent dit dat we een manier moeten zien te vinden om onze welvaart te behouden en tegelijkertijd de schadelijke effecten van ons economisch systeem neutraliseren. Zoals bekend speelt de energievoorziening daarbij een fundamentele rol. Het moet duurzamer, schoner, efficiënter en (veel) meer circulair.
We kunnen daarvoor niet te veel tegelijk willen. De afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en andere eindige grondstoffen is daarvoor nog veel te groot, hier maar zeker ook in opkomende economieën. Het stap voor stap vergroenen van bestaande productieketens en consumptiepatronen is op dit moment het hoogst haalbare.
“Als het zo doorgaat, heeft het IEA berekend, zal de zon in 2040 de voornaamste bron van primaire energie zijn”
Het is cruciaal dat de overheid dit proces positief beïnvloedt met wet- en regelgeving, subsidies en campagnes, maar het is uiteindelijk de markt die er brood in moet zien. De ontwikkelingen op dit vlak gaan gelukkig snel, veel sneller zelfs dan menigeen in het verleden voorspelde. Neem zonne-energie. In een recent, buitengewoon informatief essay in The Economist over de onstuimige groei van deze onuitputtelijke bron, staat een aantal cijfers die zelfs op de grootste groeipessimist indruk moeten maken. Een greep: in 2023 produceerden alle wereldwijd geïnstalleerde zonnepanelen samen 1.600 TeraWattuur (TWh) aan energie (een TeraWatt = één biljoen watt, een 1 met 12 nullen). Dat stond gelijk aan 6% van de mondiale vraag naar elektriciteit. Dit jaar, heeft het Internationaal Energie-Agentschap (IEA) beraamd, zal de zonne-energiecapaciteit met minimaal 520 GW worden uitgebreid. Dat vereist een investeringsbedrag van circa 500 miljard dollar, niet veel minder dan wat dit jaar aan de bron aan olie en gas wordt gespendeerd en meer dan welke andere investering in stroomopwekking ook. Het IEA verwacht verder dat de geïnstalleerde zonne-energiecapaciteit elke drie jaar zal verdubbelen, wat betekent dat zonnepanelen in 2026 meer stroom zullen opwekken dan alle kerncentrales, in 2027 meer dan alle windturbines, in 2028 meer dan alle gascentrales en in 2029 meer dan alle waterkrachtcentrales samen. Als het zo doorgaat, heeft het IEA berekend, zal de zon in 2040 de voornaamste bron van primaire energie zijn.
“Ironischerwijs waren het de milieuorganisaties die beter doorhadden welke kant het opging met zonne-energie”
Vergelijk deze ontwikkeling met wat datzelfde IEA, denktanks en de grote olie- en gasconcerns sinds het begin van deze eeuw op dit vlak verwachtten. In de grafieken die zij toonden, werd de groei van het aandeel duurzame energie (zon, wind, biomassa en waterkracht) systematisch, jaar na jaar onderschat en niet zo’n beetje ook. The Economist spreekt in dit verband van ‘naïeve extrapolaties’. Voorbeeld: Het IEA raamde in 2009 nog dat de totaal geïnstalleerde zonne-energiecapaciteit tot 2030 zou groeien tot 244 GigaWatt. In werkelijkheid werd deze barrière al in 2016 genomen. Ironischerwijs waren het de milieuorganisaties die beter doorhadden welke kant het opging. Hun veel optimistischer ramingen werden echter weggezet als ideologisch gedreven en economisch ongeletterd. Greenpeace bijvoorbeeld voorzag, eveneens in 2009, een capaciteit van 921 GigaWatt zonne-energie in 2030. Ook veel te weinig trouwens. Vorig jaar bedroeg de totale capaciteit 1.419 GigaWatt!
Natuurlijk, men wist toentertijd niet wat wij nu weten – dat de kostprijs van zonnepanelen dankzij de enorme productieboom in China dramatisch zou dalen, terwijl het energierendement van panelen toenam – maar dat geldt voor elke raming, niemand heeft een glazen bol, ook de knapste koppen niet. Hoe dan ook, de conclusie moet luiden dat groene groei althans op sectorniveau wel degelijk mogelijk is.
Een schone taak voor Sophie Hermans om hiermee in de voetsporen van haar voorganger Rob Jetten aan de slag te gaan. Zij het waarschijnlijk met iets meer nadruk op groei en wat minder op groen.