Jos Cozijnsen beschouwt vanuit Warschau de VN-klimaattop voor.
Van 11 tot 22 november vindt in Warschau de jaarlijkse klimaattop van de Verenigde Naties plaats. Sinds 1992 proberen landen ambitieuze klimaatafspraken te maken die werken en eerlijk zijn. Iedereen weet dat een mondiaal probleem ook mondiaal aangepakt moet worden. Makkelijker wordt het daardoor niet.
Ik ben zelf ook op die top aanwezig voor Environmental Defense Fund, een Amerikaanse milieuorganisatie. Met hen werk ik aan internationale juridische en marktinstrumenten. De lijfspreuk van EDF is ‘Finding ways that work'. Dat uit zich in acceptatie van CO2-opslag en schaliegas, omdat gas en de opslag van CO2 deel van het scala van oplossingen zal zijn, zolang het veilig kan. Ook werkt ze actief aan emissiehandel, omdat het CO2-reductie voor bedrijven betaalbaar, in projecten bepaalbaar en voor regeringen haalbaar maakt. Wat internationale afspraken betreft, is EDF voor een ‘dunnere' VN-agenda dan nu. En ze is eerder voor raamafspraken met minimumstandaarden dan een top-down verdrag zoals het Kyoto Protocol waarin de VN overal toestemming voor moet geven.
Als je dan kijkt naar de voorbereidingen door de VS en de EU van de klimaattop dan valt op dat die steeds meer op elkaar lijken. De VS wil flexibiliteit op het ambitieniveau (het precieze CO2-doel): men wil dat landen geen doel opgelegd krijgen, maar doelen voor 2020 en 2030 op tafel moeten leggen, en dat landen elkaar moeten motiveren meer te doen en samen werken. De EU wil vrijheid in de wijze waarop landen juridische verplichtingen op zich nemen.
“Iedereen weet dat een mondiaal probleem ook mondiaal aangepakt moet worden.”
Staatssecretaris Mansveld van Infrastructuur en Milieu zei tijdens het Algemeen Overleg Klimaat op 17 oktober niet meer voor een top-down aanpak te zijn in de VN, maar voor flexibelere afspraken. Dus liever dat zoveel mogelijk landen meedoen, dan dat er maar een paar - net als nu - een Kyoto Protocol ondertekenen. De kamer reageerde hier ambivalent op. Aan de ‘linkerzijde' wil men dat Nederland niet wacht op verdragen, maar zelf meer doet; aan de ‘rechterzijde' wil men pas meer doen als er een nieuw mondiaal verdrag komt. Ik neem aan dat daar ‘internationaal level playing field' voor de industrie mee wordt bedoeld: een mondiaal verdrag is er niet zomaar.
Wat de doelstelling en de aanpak betreft, gaf Mansveld aan dat Nederland streeft naar een binnenlandse CO2-reductie in 2030 voor Nederland en de EU van minimaal 40 procent ten opzichte van 1990. Nederland wil zelf geen internationale CO2-credits meer kopen maar wel EU emissiehandel gebruiken.
Daar ligt nog wel een onduidelijkheid. Mondiale CO2-reductie krijg je niet met binnenlandse aanpak alleen. Denk aan tropische ontbossing, zo'n 15 procent van de mondiale CO2-emissie. En al kan van China, India en Brazilië meer verwacht worden dan credits verkopen, in de meeste ontwikkelingslanden is nog geen CO2-beleid en is er wel interesse in het realiseren en verdienen van CO2-credits met projecten (het zogenaamde Clean Development Mechanism). De Engelse milieuminister zei het iets duidelijker: hij is voor een CO2-doel voor de EU van 50% in 2030, maar dan moet 10 procent via internationale credits.
‘Finding ways that work' betekent in dit verband dat voor scherpe mondiale doelen en ‘level playing field', ook het gebruik van internationale credits via Europese emissiehandel nodig is. In Warschau wordt een begin gemaakt aan het ambitieuzer maken van die internationale credits, dan nu met het Clean Development Mechanism en aan koppeling van emissiehandel tussen landen via een raamwerk van minimumeisen en gemeenschappelijke standaarden: het zogenaamd ‘Framework for Various Approaches'.