Zweden is een trots industrieland. Hoogwaardige industrie wordt er als basis van de economie gezien. De economie is energie-intensief, vooral de papier- en houtindustrie en ijzer- en staalindustrie. De grootste bedrijven hebben een relatief hoog aandeel in het energieverbruik. Het nationale klimaatdoel is netto-nul emissies in 2045 (eerder dan de EU) en negatieve daarna. In lijn met het ambitieuze Zweedse klimaatbeleid heeft de Zweedse industrie al lang ingezet op vergroening. De staalproductie was in 2023-2024 80 procent van die in Nederland en 10 procent van die in Duitsland. Ook daar loopt echter niet alles op rolletjes.
Kern van het Zweedse probleem is de mismatch tussen toename van de elektriciteitsvraag, de hoogspanningsnetten en het aanbod. Het aan de overheid gelieerde Zweedse Agentschap voor Groeibeleid heeft daar enkele behartenswaardige studies naar verricht. Zweden kent vier verschillende regionale elektriciteitszones, met elk een eigen elektriciteitsprijs, waartussen de transmissie beperkt is. In de twee zones in het relatief lege noorden is de prijs lager en wordt het aanbod gedomineerd door waterkrachtcentrales. De zones in het midden omvatten de grote steden en worden vooral door kerncentrales bepaald; de elektriciteitsprijs is er hoger en wordt meer beïnvloed door die in de omringende landen vanwege de interconnectie.
“Eigenlijk zit niemand te wachten op nog meer energie-intensieve industrie. Wel wordt hard gewerkt aan verduurzaming van de bestaande”
Het genoemde Agentschap heeft in kaart gebracht hoe de elektriciteitsbalans zich in die regio's zal ontwikkelen als de huidige industrie verduurzaamt en alle plannen die in een ver stadium zijn voor nieuwe fabrieken worden uitgevoerd. In dat geval verdrievoudigt de industriële elektriciteitsvraag van 2024 tot 2035. Het aanbod kan dat niet bijbenen, zodat het momenteel grote overschot in de noordelijke zones verdwijnt als het tekort in het zuiden toeneemt. Dat wordt niet alleen door directe elektrificatie veroorzaakt, maar na 2030 ook door de productie van groene waterstof.
Met alle slagen om de arm neemt bij huidige voornemens de elektriciteitsvraag het meest toe in de ijzer- en staalindustrie, daarna in de chemie en synthetische brandstoffen. Uit ander onderzoek blijkt dat Zweedse ondernemers zich het meest zorgen maken over de achterblijvende uitbreiding van de transmissielijnen. Dat heeft ook te maken met de moeizame procedures rond het verkrijgen van milieuvergunningen en het gedeeltelijke vetorecht dat gemeenten daarbij hebben. Dit laatste belemmert ook de uitbreiding van windenergie op land.
Om toch tegemoet te komen aan de noodzakelijke extra elektriciteit heeft de Zweedse regering zich op de voorbereiding van nieuwe kerncentrales gestort. Staatsbedrijf Vattenfall heeft opdracht gekregen die voor te bereiden en er is een omvangrijk overheidsbudget alsmede financiële garanties uitgetrokken om dat te financieren. Voor 2035 zal dat echter niet gereed zijn.
Eigenlijk zit niemand te wachten op nog meer energie-intensieve industrie. Wel wordt hard gewerkt aan verduurzaming van de bestaande, door een beleidspakket van overleg en gezamenlijke studies, financiële garanties en ondersteuning van RD&D. Helemaal gerust is de Zweedse overheid hier niet op, zodat ook gewerkt wordt aan een nieuwe Industriestrategie. In Zweden is dat een hele stap, omdat men huiverig is voor industriebeleid dat eigen keuzes maakt. Ook nu staan goede randvoorwaarden, innovatie, voorbereiding op verstoring van aanvoer in onzekere tijden en het delen van risico's centraal.
“Bekend is dat de batterijfabrikant Northvolt, die al grote investeringen in het noorden had gedaan, het niet bolwerkte en failliet ging”
Daar komt bij dat ook in Zweden niet alle verduurzaming van een leien dakje gaat. Bekend is dat de batterijfabrikant Northvolt, die al grote investeringen in het noorden had gedaan, het niet bolwerkte en failliet ging. In het noorden zijn eveneens twee nieuwe staalfabrieken in aanbouw, met als voordeel dat men de winning van ijzererts hierbij kan betrekken. De ene, Hybrit, is van een consortium van staatsbedrijven. Men heeft al een kleine demo van groen staal op basis van waterstof gebouwd, maar de grotere fabriek loopt vertraging op. De ander, het private consortium Stegra, stelt weliswaar dat de helft van de mogelijke productie over een periode van 7 jaar al verkocht is, maar kampt nog met een financieringsprobleem bij de bouw omdat de Zweedse overheid geen sluitende subsidie geeft met als argument dat de productie niet volledig CO2-neutraal zal zijn. Ook concurreren de initiatieven met elkaar over wie de extra hernieuwbare elektriciteit zal krijgen. Dus, ook als het lukt deze fabrieken van de grond te krijgen, is het niet te verwachten dat daar zomaar nog nieuwe bij zullen komen.
Hier speelt nog wat. De huidige Zweedse industrie heeft baat bij de relatief lage elektriciteitsprijzen. Eurostat laat bijvoorbeeld zien dat in de eerste helft van 2024 de elektriciteitsprijs voor grote verbruikers (tussen 70 en 150 MWh per jaar) inclusief belasting in Zweden slechts 30% van die in Nederland, 40% van die in Duitsland en 70% van die in Frankrijk bedroeg. De nettarieven zijn daarbij in Nederland een groot punt van aandacht. De groothandelsprijzen kunnen het komend decennium naar elkaar schuiven: in Nederland door het toenemende aanbod van elektriciteit op zee, en in Zweden door het opwaartse effect van de sterk toenemende vraag en daarbij achterblijvend aanbod. Consultant AFRY verwacht daarom dat het prijsverschil het komende decennium wel zal blijven, maar in omvang zal afnemen.
Ergo: op het eerste gezicht is het logisch te veronderstellen dat duurzaam staal meer uit een land als Zweden zal komen. Maar nadere analyse leert dat de omvang hiervan relatief beperkt zal blijven en er geen reden is te veronderstellen dat deze de productie in Nederland massaal zal vervangen.